Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2311

Datum uitspraak2004-12-24
Datum gepubliceerd2005-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6198 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door rechbank gevolgde handelwijze m.b.t. uitnodigen griffierecht is in overeenstemming met wettelijke bepalingen.


Uitspraak

03/6198 WAZ U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 oktober 2003, nr. AWB 02/2226, waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens niet tijdige betaling van het griffierecht. Bij aanvullend beroepschrift van 14 februari 2004 heeft drs. O.T.V. Hendriks, directeur van Buro Hendriks te Nijmegen, de gronden van het hoger beroep aangevoerd. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 10 maart 2004. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 november 2004. Partijen zijn niet verschenen, gedaagde met bericht van verhindering. II. MOTIVERING De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet is betaald binnen de termijn van vier weken, gesteld bij de op 23 oktober 2002 per aangetekende post verzonden brief van de griffier van 22 oktober 2002. De rechtbank heeft voorts overwogen dat haar niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. De door de gemachtigde van appellant aangevoerde argumenten hebben de rechtbank niet tot het oordeel kunnen brengen dat het beroep als een ontvankelijk beroep moet worden aangemerkt. De gemachtigde van appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank verwarring heeft gezaaid doordat de verschillende sectoren van de rechtbank verschillend omgaan met de uitnodiging tot betaling van griffierecht: in geval van niet betaling zendt de sector kanton een aanmaning, terwijl de sector bestuursrecht meteen tot niet-ontvankelijkverklaring overgaat. De door de rechtbank Arnhem gevolgde werkwijze wijkt voorts af van de in de Van Wijk/Konijnenbelt, Hoofdstukken van Bestuursrecht, beschreven praktijk, die inhoudt dat in geval van niet betaling een betalingsherinnering wordt verzonden. De gemachtigde van appellant acht onverkorte handhaving van de aangevallen uitspraak bovendien in strijd met het in artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. De gemachtigde van appellant heeft ten slotte nogmaals gewezen op een (door hem overgelegde) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die volgens hem (in een niet door hem overgelegde uitspraak) door de Afdeling Bestuurs- rechtspraak van de Raad van State gebillijkt is, waaruit men kan concluderen dat de hoogste bestuursrechter van Nederland, in afwijking van de wet, betaling van griffierecht niet als een essentiƫle vorm beschouwt voor de ontvankelijkheid van een zaak. De Raad overweegt het volgende. De brief van de griffier van 22 oktober 2002, met aangehechte acceptgirokaart, per aangetekende post verzonden op 23 oktober 2002, bevat de volgende niet-ontvankelijkheidsclausule: "WAARSCHUWING: Indien binnen 4 weken na de dag van verzending van deze nota het verschuldigde bedrag niet is bijgeschreven op de bankrekening van de rechtbank of is gestort ter griffie, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard." De Raad kan niet anders oordelen dan dat de door de rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht, gevolgde handelwijze geheel in overeenstemming is met artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Noch de omstandigheid dat een andere sector van diezelfde rechtbank (in een niet door de Awb beheerste procedure) met betrekking tot de heffing van griffierecht een andere gedraglijn volgt, noch de omstandigheid dat andere gerechten eerst per gewone post een acceptgirokaart sturen en pas in geval van niet-betaling per aangetekende post een tweede uitnodiging tot betaling met niet-ontvankelijkheidsclausule, noch de omstandigheid dat in een bestuursrechtelijk handboek een andere werkwijze wordt beschreven, is toereikend om te kunnen zeggen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De aangetekende brief van de griffier van 22 oktober 2002 laat immers aan duidelijkheid niets te wensen over. Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad om het griffierecht tijdig te betalen. Van belemmering van de toegang tot de rechter is dan ook geen sprake. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de door appellant bedoelde uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage geen enkel aanknopingspunt biedt voor het oordeel dat een niet verschoonbaar te late betaling van griffierecht niet tot niet-ontvankelijkheid zou kunnen leiden. Op grond van het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2004. (get.) J. Janssen. (get.) J.E. Meijer.